Tegenover me zit een mooie, ingetogen vrouw, pratend met zachte stem in weloverwogen woorden. Haar vader is overleden, maar dat is niet de reden waarom ze komt. ‘Tuurlijk weet ik dat mijn kindertijd ver achter me ligt. En dat ik geen last meer hoef te hebben van mijn dominante vader en mijn afwezige moeder. Maar toch kom er ik elke keer weer op terug, merk ik dat ik er wel last van heb en dat ik in alles zo reageer als mijn ouders dat gewenst zouden hebben.’
Ik was een open en enthousiast kind, vertelt ze. Net even te aanwezig, net even te onvoorzichtig, net even te gulzig, net even te brutaal. Een zichtbaar kind, puur en rauw. Nu zou ik zeggen: prachtig toch, die vitaliteit, die kunst om het leven te omarmen. Maar toen wilde ik alleen maar zijn zoals die mooie, dromerige en breekbare Marie-Louise in mijn klas. Met haar zijdezachte blonde haren, haar kanten strikken en bloesjes en haar tere lijf. Ik was in alles haar tegenpool en snapte niet waarom zij mijn vriendin wilde zijn. Ik voelde me altijd de mindere. Zij was zacht en bijna onzichtbaar, behalve voor mij, ik bewonderde haar. Ik was juist te zichtbaar en zij bewonderde mij.
Mijn ouders keken afkeurend bij zoveel lawaai van mijn kant. Toen ik ouder werd was mijn kleding te sexy, mijn lijf moest bedekt, mijn mond moest gesnoerd. Ik moest presteren op school en passen in het keurslijf dat voor mij was weggelegd. Ik moest zijn als Marie-Louise, maar hoe doe je dat als je groot en stevig bent, het liefst in bomen klimt en een grote mond opzet als iemand jou of je naasten tekort doet?
Ik kreeg nooit straf, ik kreeg afkeuring. Ik kreeg nooit klappen, maar werd genegeerd. Ik kreeg nooit een goed gesprek, wel een woordenstroom van mijn vader. En langzaam maar zeker werd ik Marie-Louise. Ik leerde mijn mond te houden als dat volgens mijn ouders gewenst was, ik deed meer dan mijn best op school, ik kreeg de juiste vriendinnen en ging studeren. Ik kreeg een prachtige carrière en deed wat goed was. En ik verstopte mijn pure, rauwe kant. Mijn aanwezigheid, mijn onvoorzichtigheid, mijn gulzigheid, mijn seksualiteit, mijn brutaliteit, mijn vitaliteit.
Maar mijn ouders waren trots op me en ik dacht dat ik ook trots was op mezelf. Maar nu na mijn moeder ook mijn vader is overleden, ben ik eraan toe mezelf weer te ontmoeten. Met alles wat daarbij hoort. Ik ben er aan toe om afscheid te nemen. Van mijn vader, maar ook van wie ik ben geworden in mijn kindertijd.’