Ze heeft me gemaild. Ze is volledig op. Ze heeft zich rot gevochten voor haar gezin, maar uiteindelijk wil hij toch niet meer met haar verder. Zijn eerste misstappen heeft ze hem vergeven en nu wil hij niet meer verder? Liever door met die ander? Ze is woest. En niet eens zozeer op hem, maar vooral op haar.
Ze hadden het zo goed voor elkaar. Een mooi huis, allebei drukke maar mooie banen, twee lieve jongens en een fijne vriendenkring. En natuurlijk was het hectisch, met oppas en toch leuke dingen blijven doen, met het werk en toch tijd vinden voor elkaar, maar het leek allemaal wonderwel goed te gaan. Vakanties deden hun altijd veel goed en toen de jongens wat ouder werden, werd het ook allemaal wat makkelijker.
Ze gingen met zijn vieren regelmatig samen wat eten, of gewoon bij elkaar borrelen. Ze heeft nooit iets door gehad. Ze wil alles weten: wanneer het is begonnen, waarmee het is begonnen, wie de eerste stap zette, wanneer ze voor het eerst samen naar een hotel gingen. Zijn zakenreizen; ging ze mee, wanneer dan, waarheen? Alles wilde ze weten.
Daarna kwam de woede, de enorme boosheid. Hoe kon hij alles zomaar weggooien? En toen begon het vechten. Ze wilde hem, ze wilde het gezin bij elkaar houden. Alles had ze daarvoor over. Samen in therapie, wachten tot zijn verliefdheid over was, in gesprek met haar partner, gezamenlijke vakanties organiseren.
Hij is gebleven. Hij wilde ook zijn gezin niet opgeven. Hij deed zijn best maar bleef een verlangen koesteren naar de ander. En nu heeft hij, na twee jaar, toch besloten weg te gaan.
Zij blijft achter, moe en boos. Als hij zou omkijken, zou ze hem zo weer terugnemen. Die ander, die heks, die heeft schuld. Zij wil alleen maar dat gezin terug. Ze wil dat haar kinderen in een normaal gezin opgroeien. Ze wil niet verhuizen, geen gedoe. ‘Komt het ooit nog goed met mij? Ik ben op. Ik heb keihard gevochten en nu ben ik alsnog alleen.’