Eigenlijk kan ik het gewone leven niet zo goed aan. De gewone dagelijkse dingen vergeet ik. Ik ga soms zo op in mijn kunst dat ik vergeet te eten, of erger, vergeet voor de kinderen te zorgen. Daarom waren we zo’n goed team. Die dagelijkse sores waren voor hem en ik mocht me richten op mijn dans. Op mijn optredens en repetities.
Ze heeft alles goed voor elkaar en haar zaakjes op orde. Haar beide kinderen wonen in de buurt en haar buren kijken naar haar om. Ze heeft vriendinnen zat, zit op allerlei clubjes en doet veel. Naar musea, de schouwburg, golfen en op pad met een vriendin die ook weduwe is geworden op haar leeftijd, net zeventig. Ze is flink en dat wil ze weten ook.
Zijn vader en moeder zijn jong gestorven en om hem heen krijgt de een na de ander kanker en overlijdt. Zijn zus Ginie, zijn broer Ep, zijn zwager Jan en nu is ook nog zijn jongste zusje, die hem het meest na aan hart ligt, ziek geworden.Somber telt hij iedereen bij elkaar op. En het belangrijkste heeft hij nog niet eens verteld: zijn vrouw is aan borstkanker overleden.
Ze laat me de foto’s zien. In een donkergroene achtergrond van bladeren van oude bomen loopt een frèle vrouw trots voor de stoet uit. Een witte wollen jas, het haar opgestoken, het hoofd hoog. Kwetsbaar en krachtig. Daarachter de dragers met de kist en dan een lange stoet mensen. Heel veel mensen.